Wan – neer d’o – ce – aan on- zen erf-grond be-laagt,
En bul-derend beukt, of al vlei – en- de knaagt,
Dan wer-pen wij moe-dig een dijk voor zijn voet,
Of scho – ren het duin, dat zijn sla – gen ont – moet.
(2x)
Straks draagt hij weer met ge-duld on – ze vloot,
Helpt ons aan rijkdom, aan ar – beid, aan brood,
Is fier op ons volk, aan zijn lui – men ge-wend,
En voert on – ze drie-kleur, van ouds hem be – kend.